"'s Nachts, als Brigitte vermoeid thuis kwam, was ik al 'n uurtje thuis ('ga jij maar alvast naar huis, anders maak je toch maar moeilijkheden. Je moet begrijpen, ik heb m'n werk en ik heb m'n man, en dat ben jij') en had dan een lekker kopje thee (Chinese thee) gezet, het kacheltje aangemaakt, een plaatje opgezet (jaja, ook had ze voor mij een pick-up met platen gekocht, op voorwaarde dat ik ook platen van Johnny Jordaan en Elvis Presley draaide), de schemerlampjes lekker zwoel de kamer verlichtend, de pantoffeltjes voor het vrouwtje klaar, las ik gedichten van Lodeizen, Andreus, Hanlo, en vele anderen. Als ik dacht dat ik er wat van begreep las ik de strofe voor aan Brigitte. Die keek dan zeer aandachtig naar mijn sprekende mond en als ik dan vroeg: 'Hoe vind je dit?' kwam ze op me af en drukte een zwoele zoen op m'n lippen. 'Ik vind het fantastisch,' zei ze. 'Hoe die mensen dat toch mooi kunnen zeggen, hè!' Dan was ik weer uitgeluld want zij begreep er geen ballen van en ik ook niet, alleen met de gedichten van Achterberg luisterde ze geïnteresseerd toe. Dat was in die tijd ook de enige verstaanbare dichter voor mij."
Uit: Ik Jan Cremer
Geen opmerkingen:
Een reactie posten